Hoogleraar psychologie: “We kijken momenteel niet naar een ander, maar we oordelen continu vanuit een ideaalbeeld”

Liesbeth Woertman
Liesbeth Woertman
Foto: PhotoLap Esther en Max

Hoogleraar psychologie Liesbeth Woertman (65) is van de leeftijd dat er nog geen internet was. Ze had thuis geen televisie en ze wist niet dat er zoiets als een universiteit bestond. In 1994 is ze gepromoveerd op lichaamsbeelden en zag ze daarna in haar werk als therapeut dat de meeste vrouwen een negatief zelfbeeld hebben. Onlangs is haar vierde boek verschenen: Je bent al mooi. Liesbeth: “Schoonheid heeft niets met perfectie te maken.”

Ze kent het uit haar eigen puberteit; je kijkt in de spiegel en je bent best tevreden. De volgende dag denk je: ik ga de straat niet op. Liesbeth heeft in de tijd dat ze als therapeut werkzaam was een fascinatie voor vrouwen gekregen, die zichzelf heel lelijk vonden. “Ik vond niemand lelijk. Sommige van deze vrouwen zaten zelfs aan de biologische mooie kant, om het zo maar te zeggen.” Door deze fascinatie, het onderzoek wat ze gedaan heeft voor haar promotie over lichaamsbeelden, haar bijdrage aan de documentaire ‘Beperkt houdbaar’ van Sunny Bergman en de toenemende populariteit van plastische chirurgie werd haar verhaal steeds urgenter.

De boodschap van dat verhaal in haar boek ‘Je bent al mooi’ is dat schoonheid niets met perfectie te maken heeft. “Schoonheid vraagt juist om contrasten en tegenstellingen. We moeten ons niet vergelijken met een gefotoshopt ideaalbeeld, maar onszelf meer van binnenuit voelen en ervaren. We mogen veel meer naar het geheel kijken, waardoor je veel sneller tevreden bent. We realiseren ons niet voldoende wat ons lichaam allemaal voor ons doet.”

Steeds mooier maar ontevredener

Volgens Liesbeth zijn we als rijke westerlingen steeds mooier geworden, maar ook steeds ontevredener. In haar boek legt ze op verschillende manieren uit waar dit door komt. Zo behandelt ze in tien hoofdstukken onderwerpen als wie ben ik, ben ik mijn lichaam en aan wat of wie ontleen ik mijn identiteit. Ook is er een hoofdstuk over seksualiteit en de invloed van sociale media. Ze besteedt ook aandacht aan borst-, prostaat- en baarmoederhalskanker. “Deze organen associëren we met man en vrouw zijn. Wat is het effect van een dergelijke ziekte op ons lichaamsbeeld?”

Liesbeth benijdt jongeren helemaal niet, die volgens haar volledig opgroeien in een beeldcultuur. “Vroeger hadden we het over het mooiste meisje uit de straat. Dat was ons vergelijkingsmateriaal. Nu groeien mensen op met een bombardement van ideaalbeelden en een enorme druk om op allerlei niveaus te presteren. Dat is veel moeilijker, en dan ben je ook nog in ontwikkeling en bezig met de vraag wie je bent en hoe je je verhoudt tot andere mensen. Ouders en leerkrachten moeten jongeren helpen met dat ze geen uren op sociale media zitten en gewoon naar buiten gaan om vrienden te ontmoeten.”

Ben ik wel goed genoeg?

Ze heeft door haar huidige werk aan de Universiteit van Utrecht veel jonge mensen om haar heen. ‘Die zien er prachtig uit, met een gave huid en mooie haren, en dan zie ik ze toch tobben over of ze wel werk krijgen en of ze wel goed genoeg zijn. Daar zijn ze de hele dag mee bezig: ben ik wel goed genoeg? Mijn eigen kleinzoon wil niet naar school als zijn haar niet goed zit. Hij is zeven jaar. Daar kijk ik met stomme verbazing naar. Zo jong al, en dan nog ook in onze familie, die niet zo op hun uiterlijk gericht is.”

De titel van haar boek heeft voor Liesbeth te maken met een diep besef hoe bijzonder en uniek het is dat er van ieder van ons maar eentje is. “Ik denk dat we een fijne wereld zouden hebben als we dat meer zouden vieren. Al die diversiteit mag gezien worden. We kijken momenteel niet naar een ander, maar we oordelen continu vanuit een ideaalbeeld. Dat pakt altijd negatief uit. Je zegt toch ook niet tegen een eikenboom: “wat stom dat jij geen beuk bent”. Laten we naar elkaars kwaliteiten kijken in plaats van of iemand blauwe of bruine ogen of grote of kleine borsten heeft. Daar gaat het niet om.”