Landbouwminister Piet Adema erkent dat hij de Tweede Kamer beter op de hoogte had moeten houden van de gang van zaken rond de strengere mestregels waar Nederland van de Europese Commissie aan moet gaan voldoen. Hij had een "aanvullend signaal" moeten geven over de zorgen die daarover leefden in Brussel, vindt hij achteraf. Dat hij dat naliet zegt hij te betreuren.
De Europese Commissie zette in september definitief een streep door de uitzonderingspositie waardoor Nederlandse boeren jarenlang meer dierlijke mest mochten uitrijden dan hun collega's in andere EU-lidstaten. De zogenoemde derogatie verdwijnt niet ineens maar wordt geleidelijk afgebouwd, maar dan moet Nederland wel voldoen aan een aantal voorwaarden.
Adema besloot evenwel niet alle regels die Brussel eiste direct in te voeren, mede omdat de Tweede Kamer hem vroeg boeren dit jaar nog te ontzien. Tijdens een Kamerdebat op 20 december wuifde Adema bezwaren hiertegen van D66-Kamerlid Tjeerd de Groot nog weg. Hij zei met de Europese Commissie in gesprek te zijn en dat er "op zich wat ons betreft op dit moment geen reden tot grote zorg" was.
Op dat moment lag op zijn departement evenwel al een brief waarin de Europese Commissie zich hardop afvroeg of uitstel van sommige maatregelen wel in lijn was met de afspraken. Het dagelijks bestuur van de EU waarschuwde daarin dat de derogatie niet langer kon gelden als Nederland de gevraagde maatregelen niet al per 1 januari 2023 zou laten ingaan.
Adema kreeg die brief naar eigen zeggen pas na het debat onder ogen. Hij is daarop gaan onderzoeken welke versnelling mogelijk was om toch de derogatie te kunnen behouden, maar deelde dit niet met de Tweede Kamer. Afgelopen vrijdag maakte hij bekend dat boeren toch al op 1 maart maatregelen moeten nemen om mestvervuiling van sloten en vaarten tegen te gaan.