De Rijksoverheid moet meer zicht krijgen op de lokale uitvoering van het klimaat- en energiebeleid, vindt de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB). Een belangrijk deel van die uitvoering ligt bij gemeenten, provincies en waterschappen. Zij maken bijvoorbeeld plannen om woningen te verduurzamen en bepalen waar windmolens en zonneparken mogen komen. Voor de landelijke overheid is echter onduidelijk in hoeverre ze daarbij op schema liggen.
Als een decentrale overheid niet voortvarend genoeg te werk gaat, heeft de Rijksoverheid momenteel geen 'stok achter de deur', merkt de ROB op. De raad pleit ervoor ministers de mogelijkheid te geven een aanwijzing te geven aan provincies, gemeenten en waterschappen. Op allerlei andere beleidsterreinen bestaat die optie al. Daarnaast zou het volgens de ROB goed zijn als de verschillende bestuurslagen regelmatig gesprekken over de voortgang op klimaat- en energiegebied voeren.
Decentrale overheden hebben ook "meerjarige financiële zekerheid nodig" om vaart te maken, stelt de ROB in het advies. Doordat het klimaatbeleid de afgelopen jaren is aangescherpt, lopen de kosten voor de lokale uitvoering op tot ruim 1 miljard euro in 2030. Dat geld moeten de lagere overheden dan wel krijgen. De ROB adviseert een deel van het budget te verdelen op basis van concrete plannen. Op die manier kan meer geld gaan naar gemeenten en provincies die "extra vaart kunnen en willen maken".
In 2030 moet de CO2-uitstoot met 55 procent zijn verlaagd ten opzichte van 1990. Dat bindende doel is zowel in de nationale als in de Europese klimaatwetgeving vastgelegd.