Er is duidelijk bewijs dat twee Molukse treinkapers in 1977 bij de bestorming van de trein bij De Punt door mariniers zonder noodzaak en met buitensporig geweld zijn doodgeschoten. Dat heeft advocaat Liesbeth Zegveld gezegd voor de rechtbank in Den Haag, waar dinsdag het proces van nabestaanden tegen de Staat is hervat. De landsadvocaten betoogden daarentegen dat de mariniers gerechtvaardigd hebben geschoten.
Zegveld spitte in haar pleidooi vier bewijsvormen door die elkaar volgens haar versterken: de autopsierapporten uit 1977, een technisch rapport, geluidsbanden van de militaire actie en getuigenverklaringen van elf oud-mariniers. Ook haalde ze informatie en uitspraken van betrokkenen aan over de kwestie, zoals die eerder in boeken is verschenen.
In de kern gaat het er volgens Zegveld om dat de twee, Max Papilaja en Hansina Uktolseja, van dichtbij zijn gedood door meerdere kogels in onder meer hun hoofd en romp. Zij waren toen al gewond en vormden geen gevaar meer en dan is het onrechtmatig om hen toch te doden, stelt Zegveld. Zes van de negen kapers werden gedood.
De mariniers hebben niet te veel geweld gebruikt, stelt landsadvocaat Bert-Jan Houtzagers. Volgens hem hadden de mariniers de oprechte overtuiging dat schieten nodig was. Dat was ook gerechtvaardigd en er was geen sprake van executies. Ze konden in de hectiek van het moment en de chaotische situatie in de trein niet eerst nog vragen aan de twee kapers hoe het met ze ging, zei Houtzagers.
Hij veegde verklaringen van enkele getuigen die Zegveld inbracht van tafel, omdat deze personen destijds niet zelf bij de actie of briefing aanwezig waren. Ze hebben hun informatie van horen zeggen.