Brandganzen vertrekken in het vroege voorjaar niet meer allemaal naar het Hoge Noorden. Brandganzen golden heel lang als typische trekvogels, maar het dier heeft zich inmiddels zo goed aangepast aan Nederlandse omstandigheden dat een deel van de vogels na de overwintering gewoon hier blijft en ook broedt. De blijvers doen het net zo goed als de trekkers, aldus dierecoloog Chiel Boom van het Nederlands Instituut voor Ecologie NIOO-KNAW.
De brandganspopulatie in Nederland is sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw sterk gegroeid. In die tijd overwinterden ongeveer 20.000 dieren in Nederland. Nu zijn het er meer dan 1,2 miljoen. De meeste brandganzen die naar Nederland komen, zijn afkomstig van Nova Zembla en Zweden. Trekkende brandganzen arriveren tegen december en gaan rond maart weer naar koude gebieden om te broeden, zegt Vogelbescherming Nederland.
Boom stelt vast dat ganzen die niet meer trekken wat meer tijd voor het broeden nemen. Ze hebben ook minder haast, aldus de dierecoloog, want ze hoeven geen vetreserves op te bouwen voor het arctisch klimaat. Ook profiteren ganzen die niet meer trekken van een veel langer beschikbaar voedselaanbod. De dieren zijn over het algemeen minder actief dan hun trekkende soortgenoten, stelde Boom vast met een soort stappenteller voor ganzen.
Het is volgens NIOO-KNAW belangrijk om onder andere vanwege de klimaatverandering meer te begrijpen van de vogeltrek. Het onderzoek naar de brandganzen heeft voor nieuwe inzichten gezorgd. Het is belangrijk dat de vogeltrek wel blijft bestaan, want trekvogels hebben veel invloed op een gebied waar ze onderweg rusten. Mensen zouden voor aantrekkelijke omstandigheden in zulke gebieden kunnen zorgen.