Mensen die ingeënt worden tegen het coronavirus met het vaccin van Pfizer/BioNTech, krijgen hun tweede prik zes weken na de eerste, in plaats van drie weken. Dat meldt zorgminister Hugo de Jonge.
Door meer tijd te laten tussen de twee prikken, kunnen sneller meer mensen een eerste keer worden ingeënt. Ook helpt de aanpassing volgens De Jonge verspilling tegen te gaan en hoeft er minder voorraad van het vaccin te worden aangehouden. Of dat ook bij andere vaccins kan, is nog niet bekend.
De aanpassing geldt voor mensen die vanaf nu een afspraak maken om te worden gevaccineerd. De afspraken voor een tweede prik die al staan gepland voor duizenden zorgmedewerkers, gaan gewoon door.
In overleg met het gezondheidsinstituut RIVM is besloten dat voortaan niet voor iedereen die de eerste Pfizer-prik krijgt, ook al een tweede voorradig moet zijn. Hoewel het aantal geleverde vaccins zich niet elke week laat voorspellen, biedt een voorraad van 50 procent voldoende zekerheid dat de tweede prik op tijd kan worden gezet.
De Jonge heeft goed nieuws over de mate van verspilling van het Pfizer-vaccin. Die werd vooraf geschat op 10 procent, maar in de praktijk blijkt slechts 3 procent verloren te gaan. De minister dankt dat aan "een efficiënt en professioneel proces". De meevallende verspilling maakt ook een versnelling van het vaccineren mogelijk.
Daardoor kan mogelijk al in de loop van volgende week worden begonnen met het inenten van thuiswonende ouderen vanaf 90 jaar. De groep tussen de 85 en 90 jaar komt waarschijnlijk vanaf de eerste week van februari aan bod.
De opkomst bij de groepen die als eerst worden gevaccineerd is hoger dan verwacht, meldt De Jonge verder. Daarom is besloten uit te gaan van een uiteindelijk vaccinatiegraad van 85 procent, in plaats van de eerder verwachte 75 procent. Dat percentage wordt gebruikt om in te schatten hoeveel vaccins er moeten komen.