Weilanden waar drijfmest in de bodem wordt geïnjecteerd, leveren weidevogels minder wormen op dan weilanden die met ruige stalmest worden bemest. Dat schrijft onderzoeker van de Rijksuniversiteit Groningen Jeroen Onrust in het wetenschappelijk tijdschrift Journal of Applied Ecology. Ook groeien bepaalde wormen minder door de drijfmest, een mix van vaste mest en vloeibare mest van dierlijke oorsprong.
Door het opensnijden van de grasmat tijdens het 'injecteren' van drijfmest, droogt de toplaag zo erg uit dat de wormen daar wegblijven, constateerde de onderzoeker. De vogels kunnen in een droge laag ook nog eens minder gemakkelijk pikken.
In Nederlandse weilanden kruipen twee typen regenwormen rond: de grijze Aporrectodea caliginosa en de rode Lumbricus rubellus. Laatstgenoemde is vooral een voedselbron voor weidevogels, maar deze beestjes groeien ook nog eens minder hard door drijfmest, stelde Onrust vast. Verhoging van de grondwaterstand alleen helpt dus niet genoeg.