Opsporingsautoriteiten uit EU-landen krijgen toestemming om digitaal bewijsmateriaal in strafzaken rechtstreeks op te vragen in andere lidstaten zonder tussenkomst van justitie in dat land. De EU-ministers van justitie hebben daar vrijdag in meerderheid mee ingestemd, ondanks verzet van minister Ferd Grapperhaus, zijn Duitse collega en vijf andere ministers. Grapperhaus bracht zijn ,,ernstige zorgen'' over en steunde het voorstel niet.
Internetbedrijven waar aanklagers gebruikersgegevens opvragen worden verplicht binnen tien dagen, of in noodgevallen binnen zes uur, de gevraagde elektronische data aan te leveren. Voorstanders achten dat nodig om bijvoorbeeld terrorisme tegen te gaan.
Het gaat bijvoorbeeld om mail-, Twitter- en Whatsappberichten of het achterhalen van een IP-adres. Internetproviders die niet meewerken kunnen een boete van tot 2 procent van hun jaaromzet krijgen.
Nederland deelt de ,,onmiskenbare behoefte'' voor soepeler uitwisseling van informatie, maar vindt dat in dit voorstel de rechten van verdachten of andere betrokken onvoldoende worden gewaarborgd. Grapperhaus wil in ieder geval op de hoogte worden gesteld als een bedrijf in Nederland wordt verplicht gegevens over te dragen, maar dat is in het voorstel niet bindend geregeld. De voorstanders vinden dat EU-landen elkaar onderling moeten vertrouwen.
,,Het gevecht tegen criminaliteit en terrorisme vereist dat onze opsporingsdiensten ook toegang hebben tot online elektronisch bewijs'', reageerde Grapperhaus in Brussel. ,,Maar zonder juiste waarborgen zijn onze fundamentele rechten in het geding.”
Grapperhaus zei afgelopen week in de Tweede Kamer dat sommige landen zo ,,voortvarend'' optreden dat zij de rechtsstaat opzijschuiven. Het parlement toonde zich nog bezorgder, en steunde zijn verzet.
Als het Europees Parlement ook een standpunt heeft ingenomen, kan het met de lidstaten gaan onderhandelen over de uiteindelijke wet. De zeven landen die tegen zijn hopen dat het voorstel wordt gewijzigd.