De Nederlandse hulp aan fragiele landen zoals Afghanistan om daar de stabiliteit en vrede te bevorderen is te fragmentarisch en het effect op de lange termijn is beperkt. Dat blijkt uit een onderzoek van de IOB, een onafhankelijke dienst die het werk van het ministerie van Buitenlandse Zaken beoordeelt.
Minister Sigrid Kaag noemt het een "belangrijke en zorgwekkende constatering" dat de resultaten op de lange duur te weinig opleveren voor grotere delen van de bevolking. De IOB nam een aantal programma's over de periode 2012 tot en met 2016 onder de loep.
Het bevorderen van veiligheid en versterken van de rechtsstaat in conflictlanden is een speerpunt van het ministerie. Het gaat dan bijvoorbeeld om opbouw van het gerechtelijk apparaat en democratische instellingen. Ook worden er vanuit het programma trainingen gegeven om lokale conflicten op te lossen.
Volgens het IOB zijn er te veel kleine projecten in te veel landen gesteund. Verder waren de doelen niet altijd realistisch, gezien de beperkte looptijd van programma's. Verder moeten het toezicht op en de evaluatie van projecten worden verbeterd. Die waren vooral gericht op "verantwoording naar het ministerie en onvoldoende op leren".
Kaag zegt dat een deel van de aanbevelingen al is uitgevoerd. Er wordt meer focus aangebracht in thema's en landen. Ook wordt er al beter afgestemd tussen activiteiten van het ministerie en ambassades. Ze gaat verder capaciteit vrijmaken om de toezicht en evaluatie te verbeteren. Ten slotte zal er scherper worden gekeken wat de beste vorm van financiering van een project is.