Nu de basisscholen vanaf 8 februari weer opengaan, ligt de focus vooral op de leerachterstanden. Er wordt al gesproken over jaren bijles. Menig pedagoog is het hier niet mee eens, zo ook Marcel van Herpen niet. “Als ik je zou vragen of je liever je linker- of je rechterbeen mist, dan hoop ik dat je primaire reactie is dat je ze graag allebei wilt behouden. Maar in het onderwijs lijkt de reflex naar de basale onderwijs- en opvoedingsuitgangspunten soms verdwenen.” In de rubriek Een ander geluid: Marcel van Herpen van Centrum Pedagogisch Contact.
“Raden en vele wetenschappers – de adviseurs van het ministerie – hebben zich tijdens deze pandemie uitgesproken: onze kinderen hebben achterstanden opgelopen. Werden we al in beslag genomen door het virus, de volgende ‘besmettelijke’ ziekte is de achterstand. Het gemak waarmee over leerachterstanden wordt gesproken, leidt zelden tot tegenvragen als: Achterstand, ten opzichte van wie of wat? En wat als je kinderen met zichzelf vergelijkt? Voor wie of wat is de vergelijking en de selectie dienend? En wat als de resultaten ‘op orde’ zijn, maar kinderen hebben het plezier in leren verloren?”
Kinderen die steeds vergeleken worden met anderen en minder goed presteren, raken eerder gedemotiveerd. Een self fulfilling prophecy , aldus Marcel. “Dat is in de kern het grootste probleem van het onderwijs. Wat gebeurt er als we deze generatie met dat achterstand-signaal de toekomst insturen? Spreken in achterstanden is niet alleen schadelijk voor kinderen en hun ontwikkelingspotentieel, maar ook een belediging voor alle leraren en ouders die zich hebben ingespannen om te doen wat mogelijk is onder deze bizarre omstandigheden. En het zal de verenging van het curriculum – dus nog meer aandacht voor nog minder vakken - verder doen toenemen.”
Zijn zoon van 17 heeft nu even geen rijles en over een tijdje begint hij weer. Spreken we dan over een achterstand, of gaan we ervan uit dat hij het ongeveer oppakt waar hij was gebleven? “Niet iedereen slaagt op dezelfde leeftijd, maar rijdt uiteindelijk wel op dezelfde weg. En zijn rijbewijs is voor de rest van zijn leven. Maar dat is zijn schooldiploma toch ook. Schoolkennis en -vaardigheden, zijn toch ook de aanzet voor een leven lang leren? Natuurlijk hebben sommige kinderen een slechte start en minder kansen. Dat is eerder een leef achterstand dan een leerachterstand. Het pedagogische netwerk en de financiële omstandigheden bepalen al langer het verschil in kansen. Deze periode heeft sommige kinderen tot rust gebracht, maar andere helaas geen goed gedaan. Veel huiskamers zijn snelkookpannen geworden. Misbruik, mishandeling en stress zijn toegenomen. Dat zijn drama’s die veel aandacht en (na)zorg vragen. Daar kunnen ook leraren vanuit hun goede relaties met kinderen een belangrijke bijdrage in leveren. Maar als we onze kinderen vanuit het perspectief van de school bekijken, moeten we ons realiseren dat alle ontwikkelingen hun eigen tempo hebben en dus met versnellingen en haperingen verlopen. Elk individu, elk gezin, elke gemeenschap en elke generatie krijgt zijn eigen tegenslagen te verwerken. Ik heb in heel veel landen gezien wat de veerkracht van kinderen was na heel grote rampen. De mens adapteert, past zich aan aan de nieuwe omstandigheden. Wat deze generatie precies ervaart en hoe ze dit bewustzijn gaan vertalen in de toekomst is nog onvoorspelbaar.”
Alle kinderen hebben nog los van hun schoolwerk in ieder geval geleerd dat het leven onvoorspelbaar is en dat we allemaal moeten leren met tegenvallers en onverwachte omstandigheden om te gaan, aldus Marcel. “Ze hebben geleerd wat de vitale beroepen zijn: verpleegkundigen, leraren, politieagenten en vuilnismannen horen daar in ieder geval bij. Ze hebben geleerd hoe je rekening met elkaar moet houden als je zelf een fijn leven wilt hebben. Ze hebben geleerd hoe verschillend mensen denken en handelen en dat je dus kunt kiezen voor je eigen juiste weg. Ze hebben waarschijnlijk geleerd dat leren leuker is dan ze dachten én belangrijker. Denken in achterstanden houdt de onterechte vergelijking tussen kinderen in stand, werkt in de hand dat kinderen zich ernaar gaan gedragen en geeft perverse prikkels aan bedrijven die het kind als klant hebben.”
Het échte probleem is volgens Marcel niet het verschijnsel van de achterstanden, maar het feit dat we het volstrekt normaal zijn gaan vinden dat we kinderen al van jongs af aan vergelijken en selecteren. “Die selectie belemmert juist de ontwikkeling van veel kinderen. Een systeem dat niet gebaseerd is op de ontwikkeling die mensen van nature doormaken, creëert stagnaties. We blijven ronddolen in het foute paradigma. In de ratrace naar het Havo, in het leerstofjaarklassensysteem waar we unieke kinderen tot op de millimeter met elkaar vergelijken. Waarom staat dát niet ook juist nu ter discussie? Wie hebben er belangen bij achterstanden? De uitweg is niet de na- of bijscholing, niet weer een impuls aan het schaduwonderwijs. Geen nieuwe perverse prikkel aan de economisering van het onderwijs, waar de methode- en toetsfabrikanten én de farmaceutische industrie onze kinderen al als klanten hebben. Een kind is een psychosociaal wezen en niet het resultaat van een productieproces. Menselijke ontwikkeling verloopt onvoorspelbaar. Onderwijs is niet het domein waar iedereen het voor het zeggen heeft, omdat iedereen op school gezeten heeft. De pedagogiek mag niet worden overgelaten aan politici. In de politiek discussiëren socialisten en liberalen om solidariteit óf zelfbeschikking ideologisch te verdedigen. In de klas zijn relaties pas in orde als tegelijkertijd de mate van autonomie juist is. Een politicus leeft op dagkoersen en compromissen. Een leraar leeft in een trager proces waar een vertrouwensband voorwaardelijk is. Hij mag geen verlengstuk zijn van een systeem.”
“Laat er geen misverstand over bestaan: leraren moeten autonomer hun onderwijs kunnen maken met de leerlingen, maar iedereen moet zich verantwoorden. Kinderen en leraren. Als leraren ervoor kiezen om bepaalde toetsen niet te gebruiken, moeten ze duidelijk maken hoe ze zich op een andere manier verantwoorden. Leraren die die toetsen wel afnemen, moeten vertellen waarom zij en de kinderen dat middel nodig hebben. Dan ontwikkelt niet alleen het kind, maar ook de leraar en daarmee het hele onderwijs.”
De randvoorwaarden moeten – over de vierjaarlijkse politieke cyclus heen - in een Deltaplan worden gegarandeerd. Daarbinnen moet de leraar zijn beroep worden teruggegeven. En voor degenen die bang zijn dat dat verkeerd af zou kunnen lopen: de pedagogische basiswetten moeten wel leidend zijn. Leraren en leerlingen krijgen dus de vrijheid waar ze verantwoordelijkheid voor kunnen dragen. Elke les. Elke dag. Dat motiveert leerlingen, gaat ongelijkheid tegen en zorgt dat werkdruk van leraren afneemt. Daarmee zullen uitval van kinderen en allerlei vormen van schaduwonderwijs – zoals bureautjes die trainen voor de toets - steeds minder kansen krijgen. Deze periode leert ons collectief dat we om moeten leren gaan met onvoorspelbare situaties, dat we de volgende generatie veerkrachtig moeten maken. Dit is dus bij uitstek hét moment om aan die knoppen te draaien die de grote zorgen uit het onderwijs wegnemen. Dit is geen zorgwekkende achterstand. Dit is een mooie uitdaging. Trouwens, ik kreeg op mijn 12de trouwens mijn eerste Engelse les. Tegenwoordig spreken veel pubers vloeiend Engels. Had ik achteraf een achterstand, of geldt dat alleen voor kinderen, waarvan we nog niet weten hoe en waar ze terecht komen?”