Doordat een richtlijn voor medicijnonderzoek wordt aangepast, hoeven er bij de ontwikkeling van medicijnen honderdduizenden minder proefdieren gebruikt te worden. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) meldt dat maandag. Het CBG is nauw betrokken bij de aanpassing van deze richtlijn, die betrekking heeft op het testen van de eventuele schadelijkheid van medicijnen bij de voortplanting.
Voordat nieuwe medicijnen op mensen onderzocht mogen worden, zijn gegevens nodig over de mogelijke schadelijkheid. Van oudsher worden daar dierproeven voor gebruikt, aldus de medicijnautoriteit. Farmaceuten moeten nu op twee diersoorten, ratten en konijnen, aantonen dat de medicijnen niet schadelijk zijn voor het ongeboren kind. Dat mag nu naar één soort. Veel dierproeven kunnen worden vervangen door zogenoemde in vitro-testen, waarbij onderzoek wordt gedaan met bijvoorbeeld gekweekte cellen.
Ook mogen de medicijnen later in het onderzoeksproces op dieren worden getest. "De nieuwe richtlijn vereist nu pas bij fase 3 grote groepen dieren, in plaats van bij fase 1 en fase 2. Hierdoor zijn wereldwijd waarschijnlijk 300.000 tot 400.000 proefdieren per jaar minder nodig", schat onderzoeker Peter Theunissen van het CBG.