Eigenlijk moet de nieuwe pensioenwet die werd
besproken op 2 november in de tweede kamer scheefgroei in de 21e eeuw zoveel mogelijk oplossen. De 'grote' naoorlogse babyboomgeneratie is inmiddels met pensioen en de generatie werkenden ten opzichte van de babyboomers is relatief gezien klein. Maar voor het aanvullend pensioen is de groep werkenden volgens het 'oude' stelsel aangewezen op dezelfde pensioenfondsen als de babyboomers. Tegen de tijd dat de huidige werkende generatie met pensioen gaat, zijn die potjes volgens het oude stelsel met vaste pensioenen echter wel op.
Bovendien is het huidige pensioenstelsel gebaseerd op een verouderd arbeidsmarktmodel, met jarenlange dienstverbanden bij dezelfde werkgever als norm. Tegenwoordig is dat eerder een uitzondering en is het natuurlijk volkomen normaal om vaker van baan te switchen waardoor je meestal bij een ander pensioenfonds terechtkomt. En ook zelfstandigen, freelancers en uitzendkrachten moeten een pensioen op kunnen bouwen.
Het aanvullend pensioen
Het vaste pensioen moet dus eigenlijk plaatsmaken voor een alternatief dat meer neigt naar een variabel systeem. Werknemers krijgen geen vooraf bepaald bedrag, maar hun pensioen hangt af van de beleggingsresultaten van de fondsen en hun eigen inleg of de afdracht van hun werkgever. De fondsen beleggen in het nieuwe stelsel, net als nu, de pensioenpremie maar nieuw is dat fondsen voor alle deelnemers bij zullen houden wat hun persoonlijk deel is van het gezamenlijke pensioenvermogen. Mensen krijgen zo meer inzicht krijgen in hoeveel geld er voor hun eigen pensioen gereserveerd is. Voordat alles gaat veranderen kun je overigens nu de huidige stand van zaken wat betreft je
pensioen berekenen . Afhankelijk van de economie
Als het goed gaat met de economie en de pensioenfondsen meer rendement uit hun beleggingen halen, zie je dat dus terug in je pensioen. Maar dat geldt evenzeer als de economie in een dip zit. De 'solidariteitsreserve' in het nieuwe stelsel is de buffer die die eventuele tegenwind moet opvangen.
De overstap naar het nieuwe pensioenstelsel is een enorme operatie waarover al bijna vijftien jaar wordt gesproken. Het gaat natuurlijk om een enorm bedrag en over nogal wat mensen; 1500 miljard euro aan pensioenvermogen van 3,5 miljoen gepensioneerden en bijna zes miljoen werkenden. Ongeveer 200 pensioenfondsen beheren dat geld.
Miljoenen individuele potjes
In de nieuwe pensioenwet moet deze collectieve pensioenpot van 1500 miljard bovendien plaatsmaken voor miljoenen individuele potjes. Iedere deelnemer betaalt voortaan voor zijn of haar eigen pensioen, in plaats van het collectief. Het toekomstige pensioen waar de Kamer nu over praat moet bovendien individueler en inzichtelijker worden. Jongere werknemers betalen minder mee aan de pensioenuitkeringen van ouderen. Voor jongere werknemers wordt risicovoller en daarom met een mogelijk hoger rendement belegd. Er is geen in de toekomst beloofd pensioen meer, de pensioenhoogte stijgt en daalt mee met de economische ontwikkelingen.
Bezwaren tegen nieuwe pensioenstelsel
Op het moment van het debat over het nieuwe stelsel in de Tweede Kamer waren de financiële parameters, de prognoses over de ontwikkelingen op de aandelen en beleggingsmarkt echter nog niet bekend. Tweede kamerlid Pieter Omzigt betoogde dat er 1.500 miljard moet worden verdeeld in grosso modo 10 miljoen spaarpotjes zonder kennis van de markt en zonder te weten hoe het verdeeld zou worden. “Ik weet niet waar ik ja tegen zeg als Kamerlid. Ik weet niet hoeveel mensen krijgen en op basis waarvan”, geeft Omtzigt aan. Andere partijen twijfelden omdat ze het nieuwe pensioenstelsel te risicovol vinden. Zo lang niet duidelijk is of al het pensioengeld op de juiste plekken terechtkomt, moet het stelsel blijven zoals het is, vinden zij.