Het rekenonderwijs moet beter worden afgestemd op de leerlingen. Dat stelt de Onderwijsinspectie in het rapport Peil.Rekenen-Wiskunde. Uit dit onderzoek komt naar voren dat het streefniveau voor rekenen aan het einde van de basisschooltijd door nog te veel leerlingen niet wordt gehaald.
Volgens de inspectie is er een groep leerlingen die beter zou kunnen, maar dat komt er niet uit omdat het rekenonderwijs niet goed genoeg is afgestemd op hun mogelijkheden en behoeften. In totaal 33 procent van de leerlingen haalt aan het einde van de basisschool het streefniveau, 1S. Kinderen moeten op dat niveau bijvoorbeeld breuken met elkaar kunnen vermenigvuldigen en door elkaar delen. Bij het opstellen van de niveaus die de commissie-Meijerink in 2010 formuleerde, is uitgegaan van de ambitie van 65 procent.
Uit het onderzoek blijkt echter ook dat in het basisonderwijs ten onrechte in veel gevallen niet 1S, maar het fundamentele niveau 1F wordt nagestreefd als niveau waarmee leerlingen de school verlaten. Op dit niveau moeten kinderen bijvoorbeeld eenvoudige breuken kunnen ordenen. Dat komt onder meer omdat niet bij iedere leerkracht bekend is dat er naar het niveau 1S dient te worden toegewerkt. Daarnaast gaat er in de klas vaak meer aandacht naar leerlingen die de rekenstof nog onvoldoende beheersen dan naar vaardigere leerlingen die mogelijk hogere prestaties kunnen halen.
Volgens de onderzoekers zal meer afstemming op de verschillende onderwijsbehoeften van leerlingen bijdragen aan een betere rekenvaardigheid op alle niveaus. Ook de vaardigere rekenaar kan mogelijk nog veel beter kan leren rekenen met het juiste onderwijsaanbod.