De pensioenen worden de komende jaren zeer waarschijnlijk niet verlaagd, zo bleek 16 december uit het conceptwetsvoorstel van minister Koolmees. De kans dat dit wel zou gebeuren was aanvankelijk groot, omdat de dekkingsgraad van grote pensioenfondsen op dit moment wettelijk gezien te laag is om het beloofde pensioenbedrag volledig uit te keren. Zonder versoepeling van die regels ontvangen duizenden Nederlanders vanaf 2022 minder pensioen dan verwacht.
Volgens de nu nog geldende pensioenwet uit 2006
moet een pensioenfonds haar uitkeringsgerechtigden korten op het moment dat de dekkingsgraad onder de 104 procent zakt. Voor elke honderd euro die ze uitkeert, moet ze aan het einde van het jaar ervoor 104 euro in kas hebben. Dit om te zorgen dat ze voldoende buffers heeft om ook in de toekomst de beloofde pensioenen uit te keren.
Meerdere pensioenfondsen krijgen het dit jaar zeer waarschijnlijk niet voor elkaar die 104 procent te halen. Het ABP , waar meer dan 15 procent van de Nederlanders zijn of haar pensioen opbouwt, had op 30 november een dekkingsgraad van 91,5 procent dankzij een tegenvallend rendement. Ook het PFZW , het pensioenfonds van 2,6 miljoen Nederlanders, had op 30 november een dekkingsgraad van 91 procent.
In verband met de coronacrisis waren de regels voor 2021 al versoepeld door minister Koolmees. Fondsen hoeven het komende jaar alleen te korten als ze onder de 90 procent zakken (nog altijd spannend, gezien de huidige cijfers van het ABP en PFZW). Vanaf 2022 geldt de corona-regeling echter niet meer. De kans is groot dat de fondsen ook dan die 104 procent niet halen. In de conceptwet van Koolmees is daarom nu voorgesteld ook tussen 2022 en 2026 een ondergrens van 90 procent te hanteren.
In 2026 gaat het nieuwe pensioenstelsel in, dat na lang gesteggel eindelijk vorm heeft gekregen. In dat nieuwe stelsel moeten de fondsen op minimaal 95 procent zitten in plaats van 104 procent. Ook mogen ze dan al bij 105 procent dekkingsgraad de pensioenen verhogen, in plaats van de nu geldende 110 procent. Het belangrijkste verschil tussen de oude en nieuwe pensioenwet is dan ook dat de hoogte van de pensioenen niet langer gegarandeerd is. De pensioenen kunnen snel omhoog gaan, maar ook omlaag – bij tegenvallende resultaten. Dankzij die vrijheid is het minder noodzakelijk om grote buffers aan te houden, en zijn de regels dus soepeler.
Nu is het nog zo dat je pensioenfonds moet zorgen dat als je eenmaal met pensioen gaat, je in principe 70 procent van je gemiddeld verdiende loon ontvangt. Vanaf 2026 is die garantie er niet meer – dan wordt de hoogte van je pensioen afhankelijk van het rendement dat is behaald met jouw inleg. Als je bij een pensioenfonds zit dat niet handig belegt, kan dat dus een stuk lager uitpakken dan gehoopt. Of een stuk hoger, als ze dat juist heel goed doet – want die fondsen zijn er ook. Volgens De Nederlandsche Bank
hebben een aantal kleine pensioenfondsen juist een heel erg mooie dekkingsgraad.
Het is goed nieuws dat een grote groep ouderen niet ineens 10 procent van hun inkomen hoeft in te leveren, maar uiteraard komt er niet ineens geld uit de lucht vallen. De consequentie van deze regeling is dat er minder zekerheid is voor toekomstige generaties dat ze hun al ingelegde deel ooit nog terugzien. Ook gaan de premies vanaf volgend jaar bij veel pensioenfondsen fors omhoog. Tot februari 2021 heeft iedereen daarom nog de kans om via internet te laten weten wat ze van de nieuwe regeling vinden. Daarna wordt het conceptvoorstel omgezet in een definitieve wet.