Demissionair premier Mark Rutte weerspreekt het beeld dat fraude met uitkeringen en toeslagen een groot thema was bij de vorming van zijn eerste twee kabinetten. Het ministerie van Sociale Zaken kreeg weliswaar opdracht met fraudebestrijding 180 miljoen euro te bezuinigen, maar op het grote geheel was dat volgens hem "verwaarloosbaar".
Dat zei Rutte tijdens zijn verhoor door de parlementaire enquêtecommissie die het fraudebeleid van de overheid onderzoekt. "We kijken nu natuurlijk door een rietje naar fraude", zegt Rutte. Maar hij kan zich niet herinneren dat dit destijds ook zo belangrijk werd gevonden. Bijvoorbeeld bij de formatie van wat zijn eerste kabinet zou worden, was de aanpak van fraude "niet het hoofdonderwerp".
De premier brengt in herinnering dat destijds voor 51 miljard euro moest worden bezuinigd en hervormd. "Dat zijn natuurlijk bizarre bedragen." Dat het ministerie zei het gevraagde bedrag niet te kunnen ophalen met de aanpak van fraude, maakte geen indruk. Het gebeurde veel vaker dat departementen "terugduwden" toen zij hoorden hoeveel er bespaard moest worden.
In eerdere verhoren stelden voormalige topambtenaren dat zij in die periode vanuit de politiek grote druk hebben ervaren om fraude en misbruik met uitkeringen en toeslagen harder aan te pakken. Daarbij zouden de bezuinigingsopgaven die ministeries opgelegd kregen een belangrijke rol hebben gespeeld, naast het gevoel in de samenleving dat er veel gesjoemeld werd.
Rutte zei evenwel niet te geloven dat de hoogte van de opgelegde bezuiniging doorslaggevend is geweest bij "het drama" rond de kinderopvangtoeslag. Veel belangrijker was volgens hem de alles-of-nietsaanpak die voorschreef dat mensen al bij de kleinste foutjes hun gehele toeslag kwijtraakten. Hij vindt het "idioot" dat dit zo gebeurd is.
De bredere trend van strenger fraudebeleid begon volgens Rutte bovendien al ver voor zijn tijd: hij wijst op de Wet boeten, die al uit 1996 stamt.