De Nederlandse nationaliteit van een Rwandese vrouw werd onterecht door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ingetrokken, zo oordeelt Raad van State (RvS) woensdag. Verondersteld werd dat zij zich schuldig had gemaakt aan het plegen van ernstige misdrijven tijdens de Rwandese genocide in 1994, maar volgens de raad is hiervoor onvoldoende bewijs. Het intrekken van het Nederlanderschap van een Rwandese man was wel de juiste beslissing, aldus RvS.
De man en vrouw hadden de Nederlandse nationaliteit respectievelijk twintig en zestien jaar geleden gekregen. De Raad van State moest beoordelen of de beslissing van het intrekken daarvan gegrond was. Dat gebeurde op basis van anonieme bronnen.
De vrouw zou als directeur van het kabinet destijds misdrijven hebben gefaciliteerd en rechtstreeks en openbaar hebben aangezet tot genocide in Rwanda. Zo zou ze onder meer de Hutu's aangezet hebben tot een opstand tegen de Tutsi's en gezegd hebben dat de Tutsi's "zonder medelijden" geëlimineerd moesten worden. De raad oordeelt echter dat de bewijsstukken hiervoor onvoldoende betrouwbaar zijn. Zij behoudt daarom haar Nederlandse nationaliteit.
Het Nederlanderschap van de man, die sinds 1998 in Nederland is, wordt hem wel afgenomen. De Raad van State twijfelt namelijk niet over het bewijs waarmee hij in verband wordt gebracht met de dood van Tutsi-vluchtelingen in een kerk in Mugina, de moord op Tutsi's in een klooster in Nyamirambo en het doden van Tutsi's in een parochie en school. Dat hij zijn Nederlanderschap verliest, betekent niet direct dat hij Nederland moet verlaten. Daarover moet de staatssecretaris besluiten.
In Rwanda woedde tussen april en juli 1994 een burgeroorlog, waarbij in honderd dagen naar schatting 800.000 Tutsi's en gematigde Hutu's werden vermoord, voornamelijk door Hutu-milities.