PvdA en VVD zijn bij de Tweede Kamerverkiezingen van maart vorig jaar niet alleen afgerekend op het regeringsbeleid. De kiezers waren niet bijzonder ontevreden over het economische beleid van Rutte II. Een deel van hen dat in 2012 strategisch voor een van deze partijen had gekozen, was nu geneigd zijn heil weer elders te zoeken. Bovendien boden andere partijen aantrekkelijker alternatieven.
Dat staat in het Nationaal Kiezersonderzoek, een representatieve steekproef die sinds 1971 wordt gehouden onder kiesgerechtigde Nederlanders. De PvdA, die bij de verkiezingen veruit het meeste verloor, heeft volgens de onderzoekers al sinds 2002 in toenemende mate moeite kiezers aan zich te binden. Tactische leiderschapswisselingen en strategisch stemgedrag bij linkse kiezers hebben dat nog lang kunnen maskeren.
Overigens blijkt uit onderzoek wel dat regeringsdeelname een fors electoraal risico betekent. Die trend tekent zich al sinds 1981 af. Vooral voor de kleinste coalitiepartij, wat de PvdA was in Rutte II, geldt dat. De sociaaldemocraten verloren bij de laatste verkiezingen 29 zetels ten opzichte van 2012.
Uit het Nationaal Kiezersonderzoek komt verder naar voren dat de vertegenwoordigende democratie, zoals die in Nederland bestaat, brede steun geniet. Directe democratie is nauwelijks populair. Wel is er een meerderheid voor referenda en voor het verhogen van de kiesdrempel (waardoor alleen partijen die 5 procent van de stemmen halen nog verkozen zouden zijn). Het naast zich neerleggen van de uitslag van een referendum kan op weinig begrip rekenen. Ook zijn kiezers tegen afsplitsingen. Aan de andere kant staan ze echter ook sceptisch tegenover fractiediscipline.