‘Voorkeursbehandeling industrie doet effect CO2-heffing teniet’

Foto: ANP

De Nederlandse maatregelen om te voldoen aan het Klimaatakkoord van Parijs zijn weliswaar ambitieus, maar kunnen een stuk beter. Dat zegt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Zo krijgen grote bedrijven een voorkeursbehandeling met veel uitzonderingen bij de CO2-heffing, waardoor het effect van de heffing teniet wordt gedaan. Ook draaien kleine bedrijven meer op voor de kosten van de klimaatmaatregelen.

De OESO nam in opdracht van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat de kosten en effectiviteit van de Nederlandse klimaatmaatregelen voor de maakindustrie onder de loep. De onderzoekers keken in het bijzonder naar de sectoren chemie, metaal, olie en voedselverwerking.

De OESO vindt dat de CO2-heffing weliswaar een ambitieus doel voor 2030 is, maar dat het effect ervan wegvalt omdat grootverbruikers van energie een voorkeursbehandeling krijgen. Daarnaast betalen kleinere bedrijven onevenredig veel mee aan bepaalde subsidies voor nieuwe technologieën. Sommige subsidies worden betaald uit een toeslag op het gebruik van gas en elektriciteit, waarvan grootverbruikers juist weer grotendeels zijn vrijgesteld. Het gevolg is een scheefgroei in de lasten, zo luidt de conclusie.

Het rapport stelt verder dat verhogen van de uitstootprijzen een nieuw verdienmodel kan zijn voor investeringen in technologie die emissies kan terugdringen. Maar het is ook erg concurrentiegevoelig, onder meer door belastingvrijstellingen en andere voordelen voor grootverbruikers.

De OESO merkt ook nog andere zaken op. Zo krijgen technologieën die dichtbij de markt staan de voorkeur boven ‘radicale alternatieven’ die zich nog moeten bewijzen, zoals groene waterstof. Dat komt deels omdat Nederland onderzoek en ontwikkeling steunt met brede belastingvoordelen die veelal ‘volwassen’ technologie ten goede komt. Dat moet gebalanceerder.

Ook moeten toekomstige infrastructuurplannen zichtbaarder worden, omdat veel van de nieuwe technologieën steunen op een gedeelde infrastructuur. Dat geldt dan vooral voor waterstof, CO2-opslag en hernieuwbare elektriciteit. Tenslotte kan regulering bijdragen aan een betere spreiding van bepaalde technologieën, zoals het opstellen van standaarden voor de oorsprong van waterstof en het opnieuw classificeren van bijproducten in de staalindustrie van ‘afval’ naar ‘product’ zodat ze gerecycled kunnen worden.