Luchtvaartmaatschappijen hoeven passagiers die aan het begin van de coronapandemie strandden niet te compenseren voor de kosten van een repatriatievlucht. Dat heeft het Europees Hof van Justitie, de hoogste rechtbank van de Europese Unie, besloten. Een Oostenrijks echtpaar had dat geëist.
Dat stel was in Mauritius toen de Europese grenzen werden gesloten, waardoor de door hen geboekte retourvlucht werd geannuleerd. In plaats daarvan moesten ze plaatsen boeken op een door de Oostenrijkse overheid georganiseerde repatriëringsvlucht. Dat kostte ze 500 euro per persoon en de vlucht werd door dezelfde luchtvaartmaatschappij uitgevoerd als hun originele retourvlucht.
Het echtpaar betoogde daarom dat ze tweemaal hadden betaald voor de retourvlucht en wilde hun 1000 euro voor de repatriëringsvlucht terugkrijgen van de luchtvaartmaatschappij. Maar een repatriëringsvlucht is geen commerciële vlucht, bepaalden de rechters. De regels die gelden voor compensatie door luchtvaartmaatschappijen gelden in dit geval dan ook niet.
Het Oostenrijkse stel kan wel in eigen land naar de rechter stappen om compensatie te vragen voor de geannuleerde originele vlucht naar huis, stellen de Europese rechters. Die vlucht was namelijk wel een commerciële vlucht.