Het Franse cementbedrijf Lafarge wordt opnieuw verdacht van medeplichtigheid aan misdaden tegen de menselijkheid in Syrië. Eerder werd deze aanklacht verworpen, maar na ingrijpen van de hoogste Franse rechtbank willen rechters in het land toch weer dat het concern en acht leidinggevenden hiervoor worden vervolgd. Het gaat om betalingen die het bedrijf deed aan Islamitische Staat (IS) en andere jihadistische groepen om een cementfabriek draaiende te houden tijdens de burgeroorlog in Syrië.
Lafarge heeft erkend met dit doel in 2013 en 2014 bijna 13 miljoen euro aan tussenpersonen te hebben betaald, maar zegt dat het niet verantwoordelijk is voor het feit dat dit geld bij terroristische groeperingen is terechtgekomen. De Franse rechtbank is het nu eens met aanklagers die zeiden dat het cementbedrijf "via dochterondernemingen met miljoenen euro's activiteiten van IS heeft gefinancierd in het volle bewustzijn van de aard ervan".
De fabriek was na een investering van 680 miljoen euro in 2010 klaar voor gebruik, een jaar voordat de oorlog uitbrak. Andere Franse bedrijven waren al ver voor 2013 uit het land vertrokken. In september 2014 moest het cementbedrijf de fabriek uiteindelijk verlaten door de verdere opmars van IS.
Naast medeplichtigheid aan misdaden tegen de menselijkheid, wordt Lafarge ook verdacht van het financieren van terrorisme en het in gevaar brengen van Syrische medewerkers door de fabriek draaiende te houden.