Het Oostenrijkse trappistenklooster Stift Engelszell houdt op te bestaan. Daarmee komt ook een einde aan een van de laatste tien trappistenbrouwerijen ter wereld. In Nederland zijn er nog twee. Maar daarmee loopt de traditie niet per se het risico om op te houden te bestaan, zegt bierkenner Henri Reuchlin in gesprek met het ANP.
Stift Engelszell sluit volgens Oostenrijkse media na bijna honderd jaar doordat er nog maar vier monniken over waren. Zij hebben de lokale bisschoppen medegedeeld dat ze het klooster gaan verlaten omdat er geen opvolgers zijn. Daarmee komt een einde aan het Engelszell-trappistenbier, het laatste uit een Duitstalig land. Trappistenbier moet in een trappistenklooster worden gebrouwen om die naam te mogen dragen. In Nederland hebben De Koningshoeven (bekend van La Trappe, in het Brabantse Berkel-Enschot) en Maria Toevlucht (in het Brabantse Zundert, thuishaven van het gelijknamige biermerk) het speciale keurmerk.
Volgens Reuchlin, initiatiefnemer van bierplatform BIERburo en trappistenkenner, is vergrijzing een probleem in meer kloosters. Toch vreest hij niet voor het verdwijnen van trappistenbier. "De leeftijd in kloosters loopt op en daardoor loopt het aantal broeders wat terug. Maar de orde is honderden jaren geleden opgericht en bestaat ook na de oorlogen nog. Een klooster kan besluiten om weer te brouwen en dan hebben we er weer meer."
Reuchlin merkt op dat er ongeveer tien jaar geleden een forse groei van het aantal brouwers in kloosters was, van zeven naar twaalf. "Nu gaan er toevallig weer een paar dicht", zegt de expert. De negen overgebleven trappistenbrouwerijen staan vooral in België.
Trappistenbier onderscheidt zich volgens Reuchlin vanwege zijn hoge kwaliteit. "Voor de monniken is handenarbeid net zo belangrijk als naar de kerk gaan. Daardoor is er heel veel aandacht voor kwaliteit, er is rust om goed bier te maken. Die levensovertuiging maakt het anders dan fabrieksbier."