De horecasector heeft geen recht op extra steun van de overheid voor geleden schade als gevolg van de coronamaatregelen. Dat blijkt uit een vonnis van de Rechtbank Den Haag in een zaak die was aangespannen door Koninklijke Horeca Nederland (KHN) en acht horecaondernemers.
In het vonnis van woensdag, waar Het Financieele Dagblad als eerste over schreef, bepaalden de rechters dat KHN en de horecaondernemers niet hadden aangetoond dat 'de horeca' zwaarder te lijden heeft gehad onder de coronamaatregelen dan ondernemers in andere sectoren. Sowieso vonden de rechters 'de horeca' een te brede groep omdat daar veel verschillende soorten bedrijven onder vallen die te maken hadden met verschillende beperkingen.
Daarom kon het zogeheten égalitébeginsel waar KHN en de horeca-ondernemers zich bij hun claim op baseerden niet worden toegepast. Dit beginsel gaat ervan uit dat vergelijkbare bedrijven op vergelijkbare manier moeten worden gecompenseerd. De horeca is echter niet te vergelijken met andere sectoren. Bovendien vonden de rechters niet voldoende bewezen dat de acht ondernemers zwaarder getroffen waren dan andere horecaondernemers.
KHN had onder meer aangevoerd dat de door de overheid getroffen maatregelen niet goed onderbouwd waren. Ook zou het handelen van de Staat onrechtmatig zijn geweest door de horecasector niet voldoende te compenseren voor de geleden schade. De Staat stelde dat die schade werd veroorzaakt door de coronapandemie en niet door maatregelen die door de overheid werden getroffen, maar daar ging de rechter niet in mee.
KHN zegt zeer teleurgesteld te zijn over de uitspraak. De horecabond is er wel tevreden over dat de rechtbank erkent dat de coronamaatregelen een last opleverden die groter is dan het normale ondernemersrisico. Tegelijkertijd gaven de rechters echter aan dat het niet aan hen is om de regels te veranderen. KHN gaat samen met zijn advocaten het vonnis bestuderen en bepalen of er beroep wordt aangetekend.