De Belastingdienst heeft een tegenslag te verwerken gekregen in een langslepend conflict met zakenbank Morgan Stanley over dividendbelastingen. Volgens de fiscus vroeg een Nederlands dochterbedrijf van de bank onterecht tientallen miljoenen euro's terug aan ingehouden dividendbelastingen. Het gerechtshof van Amsterdam vond dat in 2020 ook, maar volgens de Hoge Raad klopt de redenering achter die uitspraak niet. Een ander gerechtshof moet opnieuw naar de zaak kijken.
De zaak draait om een Nederlands dochterbedrijf van Morgan Stanley dat in 2009 ruim 39 miljoen euro wilde aftrekken van de verschuldigde vennootschapsbelasting van 40 miljoen euro. Dat zou mogelijk zijn dankzij het recht dat Nederlandse ondernemingen hebben om de belasting terug te vragen die ze hebben betaald op winstuitkeringen van Nederlandse bedrijven.
Volgens de Belastingdienst was deze Nederlandse dochter niet de "uiteindelijke gerechtigde" voor die dividenduitkeringen en kon de belastingen daarop dus niet verrekenen. De aandelen waarop dividend werd uitgekeerd, leende deze brievenbusfirma namelijk het grootste deel van het jaar uit aan het moederbedrijf. Die stortte ze telkens vlak voor de datum van dividenduitkeringen terug bij de Nederlandse dochter.
Het hof in Amsterdam was het daarmee eens en baseerde zich op een bepaling in een wet tegen 'dividendstrippen', zoals het onterecht terugvragen van dividendbelasting ook wel wordt genoemd. Maar de Hoge Raad vindt dat het gerechtshof die bepaling te breed had geïnterpreteerd en geeft het hof in Den Haag nu opdracht de zaak opnieuw te beoordelen.
Volgens een woordvoerder van het Ministerie van Financiën is het nog niet te zeggen of deze beslissing van de Hoge Raad de strijd tegen dividendstrippen moeilijker maakt. Het kabinet kondigde in 2022 aan extra maatregelen te willen nemen tegen deze vorm van belastingontwijking.