Column voetbalvader Marc Oosterhout: Op de bank

Marc Oosterhout
Marc Oosterhout
Foto: Duco de Vries

Er hing een ijzige stilte in de auto. Mijn dochter Rosa keek voor zich uit. Boos. Haar gezicht sprak boekdelen. Het had geen zin om nu over de wedstrijd te praten. Een trainer had me ooit het advies gegeven om pas een etmaal later over een wedstrijd te praten. Een goed advies. Zeker vandaag.

‘Muziekje opzetten?’ Ze haalde haar schouders op. ‘Als jij dat nodig vindt.’ Natuurlijk vond ik dat niet nodig, maar ik wilde de sfeer in de auto verbeteren. Misschien is het beter om juist wel over de wedstrijd te praten, bedacht ik me. Dan komt alles er uit. En raakt de geest vrij. Maar tegelijkertijd wist ik waar dit gesprek op uit zou draaien. Ze zou ontploffen. Ze zou haar boosheid de vrije loop laten. Dan zou ik verstandige woorden moeten spreken. Daarvoor was ik niet in de stemming.

Ik was misschien nog wel bozer dan mijn dochter. Ik had me de hele wedstrijd al zitten verbijten. Af en toe zag ik haar opstaan om warm te lopen. Nu gaat het dan toch gebeuren dacht ik, maar steeds nam ze weer plaats op de bank. Uiteindelijk werd er niet gespeeld. Althans niet door haar. Ik kookte van binnen. Na de wedstrijd beende ik zo snel mogelijk naar de auto. Het was beter voor de mensen om me heen, en voor mezelf, dat ik niemand sprak.

De stilte in de auto was nog steeds om te snijden. Ik zette de radio aan. Nu zonder haar toestemming. Het programma ‘Langs de lijn’. Voetbal dus. Kasper Dolberg zat op de bank. Gelukkig, dacht ik. Rosa is niet de enige. ‘Dolberg zit ook op de bank’, zei ik om het ijs te breken. ‘Ja, maar die komt er heus wel in. Hij is licht geblesseerd’, zei ze achteloos. ‘Bovendien is het maar tegen NAC.’ ‘Laatst zat Suarez ook op de bank bij Barcelona’, zei ik alsof ik een groot voetbalkenner was. ‘Geblesseerd’, zei ze kort af. ‘Ik ben niet geblesseerd.’

Op de bank zitten. Geen enkele speler wil het. Het voelt alsof je niet goed genoeg bent om in de basis te starten. En zo is het eigenlijk ook. Je kunt soms nog beter op de tribune zitten, denk ik weleens, dan op de bank. De bank is zo’n keihard bewijs dat je niet op het veld staat. Dat je reserve bent. Net niet goed genoeg. De bank voelt als een strafbank. En dat is niet alleen zo bij mijn dochter. Ik denk dat Dolberg ook enorm baalt als hij op de bank zit. Net als Daley Blind die weer eens niet wordt opgesteld door Jose Merinho.

‘Je moet het anders zien’, zei ik tegen Rosa. ‘Je bent wel geselecteerd voor Vrouwen 1 op je zestiende. Dat kan niet iedereen zeggen.’ ‘Ik zit niet op voetbal om de bank warm te houden’, kwam er narrig uit. Zo kwamen we toch in het gesprek, waar ik niet in wilde komen.

In alle rust probeerde ik haar uit te leggen dat de weg naar de top nu eenmaal via de bank gaat. Dat de trainer het goed met haar voor heeft. Dat het de gewoonste zaak van de wereld was in het voetbal. Ik noemde nog eens Dolberg, Blind en Suarez. Het hielp niet. ‘Volgende week wil ik spelen. Dan maar niet met de vrouwen’, zei ze vastbesloten. ‘Dan moet je dat met je trainer bespreken’, antwoordde ik.

Ik wist dat dat niet ging gebeuren. Ik ken mijn dochter. Ze is geen prater. Eigenlijk was dit een opdracht voor mij. Ik moest het gesprek aangaan met de trainer om dit issue op te lossen. Daarom had ik misschien wel geen zin in dit gesprek. Maar goed, daarvoor was het nu dus te laat. Zij wilde niet meer op de bank zitten en ik moest het voor haar regelen. Zo waren de rollen verdeeld.

Eenmaal thuis besloot ik niets te doen. Misschien wordt ze volgende week helemaal niet uitgenodigd voor de wedstrijd en dan is al die heisa voor niets . Maar ik had het besluit nog niet genomen of ik ontving een bericht. Of Rosa volgende week weer mee kon doen. Als reserve. Op de bank dus. Tja.

Zo kwam het dat we een week later weer samen in de auto zaten. Op weg naar de wedstrijd. Er hing een ijzige stilte in de auto. Mijn dochter Rosa keek voor zich uit. Boos. Haar gezicht sprak boekdelen. Ik zette de radio aan. Dolberg zat weer op de bank. Gelukkig, dacht ik.

Maar deze keer ging het heel anders. De tweede helft mocht ze aantreden. Zomaar. Uit het niets. Haar gezicht klaarde zienderogen op. Ik bespeurde zelfs een lach. Er ging een kleine siddering van geluk door mij heen. Zo gaat dat met vaders. Ze stond klaar om te laten zien wat ze waard was. En als klap op de vuurpijl scoorde ze. Zie je wel. Had de trainer haar nou vorige week ook maar opgesteld. Dan had zij die wedstrijd misschien gewonnen, dacht ik met enig triomf. Ik zei niets. Ik verheugde me op de rit naar huis.