De huren voor de meeste mensen in de sociale sector mogen vanaf 1 juli met maximaal 2,3 procent stijgen. Dat heeft minister van Binnenlandse Zaken Hanke Bruins Slot dinsdag bekendgemaakt.
Die 2,3 procent is de inflatie van vorig jaar. In voorgaande jaren mochten de huren van sociale huurwoningen met de inflatie, plus 1 procent stijgen. Maar voor het komende jaar wordt dus van die extra 1 procent afgezien.
Het besluit betekent niet dat alle sociale huren ook daadwerkelijk met 2,3 procent omhoog gaan, stijgingen kunnen nog hoger of lager uitvallen. Voor mensen met hogere inkomens kunnen woningcorporaties huren meer verhogen, met maximaal 50 tot 100 euro per maand, zolang dit binnen de maximale huurprijsgrens van de woning valt.
Vorig jaar werd deze inkomensafhankelijke hogere huurverhoging (IAH) niet toegepast, vanwege de coronacrisis. Volgens Bruins Slot biedt de regeling "corporaties de financiële ruimte om mensen die moeite hebben de huur op te brengen juist geen 2,3 procent huurverhoging te geven".
De inflatie is de afgelopen tijd fors opgelopen, tot 6,4 procent in januari. Daar zullen huurders in de sociale sector nu nog niks van merken, maar die hogere inflatie "zou vooral tot uiting kunnen komen in de huurverhoging van 2023", aldus de minister.
Op aandringen van de Tweede Kamer werden de huren in de sociale sector vorig jaar bevroren. Die bevriezing loopt dus per 1 juli af. Het vorige kabinet was geen voorstander van de maatregel, en ook Bruins Slot zet er vraagtekens bij. "Geen of beperkte ruimte voor huurverhoging beperkt de ruimte voor investeringen" in de bouw van nieuwe woningen, en de verduurzaming van bestaande woningen.