Het kabinet wil dat de overheid en bedrijven de komende jaren 30 procent meer geld uitgeven aan onderzoek en innovatie. Ministers Micky Adriaansens (Economische Zaken) en Robbert Dijkgraaf (Wetenschap) willen dat de meeste aandacht uitgaat naar verduurzaming, digitalisering en sleuteltechnologieën zoals kunstmatige intelligentie. Dat moet zorgen voor meer economische groei en de afhankelijkheid van andere landen in de wereld verminderen.
Op dit moment wordt 2,3 procent van wat Nederland in een jaar verdient - ofwel het bruto binnenlands product - door bedrijven en overheden uitgegeven aan onderzoek en innovatie. Dat moet volgens een woordvoerder van Adriaansens 3 procent worden "binnen enkele jaren", zonder een specifiek jaar te noemen.
Het kabinet hoopt meer producten en diensten te ontwikkelen die echt iets toevoegen aan de economie door scherper te kiezen waar het geld voor onderzoek en innovatie naartoe gaat. Verduurzaming, digitalisering en zogenoemde sleuteltechnologieën zijn hierin het belangrijkst. Daarna volgen gezondheidszorg, landbouw, water, voedsel en veiligheid.
Het kabinet spreekt van een sleuteltechnologie als een uitvinding leidt tot een hele reeks andere uitvindingen. Een klassiek voorbeeld is het wiel - zonder was er geen koets, auto of motor - maar tegenwoordig gaat het bijvoorbeeld om chiptechnologie.
De nieuwe strategie moet ook leiden tot meer 'strategische autonomie'. Daarmee wordt bedoeld dat Nederland minder afhankelijk wil zijn van derde landen, bijvoorbeeld waar het aankomt op computerchips en batterijen. Deze term wordt al jaren gepropageerd door de Franse president Emmanuel Macron, en staat ook centraal in de strategie van de Europese Commissie, maar werd aanvankelijk met weinig enthousiasme ontvangen in Den Haag.
Het kabinet gaat de komende jaren zelf meer uitgeven aan kennis en innovatie via bijvoorbeeld het Nationaal Groeifonds van 20 miljard euro. Maar het wil hier ook afspraken over maken met bedrijven en kennisinstellingen, die in dit plan ook een bijdrage moeten leveren.